‹ overzicht

Aantrekkelijke boksers-neuzen en immitatie-zwemslagen

Woensdag 11 februari 1942

Het moet me van het hart: Dat je naar een bokswedstrijd kunt gaan uit verschillende overwegingen. Zoo, omdat ze voor velen een genoegen vormen. Het ware genoegen, dunkt me, waarop een zekere professor Lubbock doelde, toen hij als zijn meening weergaf, dat ware genoegens vooruit betaald worden. 


En dat toch is hier zeker het geval. Zelfs vrij duur vooruit betaald ook, want om bokswedstrijden te mogen zien, moet ie vrij wat moneten neertellen. Maar heusch, je krijgt je portie er voor! Je ziet boksen. ik bedoel w e r k e l i j k boksen, je ziet imitatie-zwemslagen, vraagt je af waarom van boksers-neuzen zooveel aantrekkingskracht uitgaat. En waarom ze daarop het eerst trachten te timmeren. Ik meen nog altijd, dat een goede gevel het huis siert, zoodat ik soms tot de conclusie kom, dat sommige boksers behept zijn met een vernielzuchtcomplex. En daaraan hebben dan enkele bezoekers hun genoegen. Anderen weer aan den strijd o m den ring. Men denke n.l. niet, dat de strijd zich bepaalt t o t den ring. Die is letterlijk, handig, vooral ook lichamelijk. Zoo iets in den geest van het murw kloppen van biefstuk. Maar dan b u i t e n den ring. Daar een strijd, zuiver geestelijk, zonder bloedneuzen en zoo. D a a r zie je helpers gezichten vertrekken, hoor je een sissend gefluister, zie je allerlei gebaren. H e l p e r s?! 't Mocht wat. Z e l f boksen ze. misschien heviger dan degenen, die zij met water wasschen, met handdoeken bewaaien en die zij allerlei woordjes tijdens de pauzes in de ooren fluisteren. Die noodzakelijke attributen rond den ring hebben op dergelijke wedstrijden heusch geen prettig baantje. Ze moeten staalhard zijn of worden „zenuwlijders”. Wat een prachtkop anders die helper der Amsterdammers, Bisschop.... En wat was hij zorgzaam! Er schijnt me een serieuze training noodig om een „groggy”-leerling bij te brengen door hem in het gezicht te besoroeien met een.... mondvol water..

Nee, dan hadden organisator Klein en de zijnen een andere op-vatting van „bijbrengen”. Smeekend verzocht Klein de massa te gaan zitten, want „er was ja nog plaats genoeg”, vaderlijk drong hij aan het slot aan rustig te blijven zitten en rustig de zaal te verlaten. En we „hoorden” het publiek „ja pa” denken. Maar evengoed is hij een goed gastheer. En een voorzichtig gastheer, want de pers kreeg een soorterment estafette-bewaking. Welke, dat zij oogenblikkelijk toegegeven, van een goedaardig karakter was.

Dit alles zit zoo aan een bokswedstrijd vast en maakt hem voor hen, die zien en waarnemen, tot een warmte- en een voedingsbron. En dat zonder bon. 't Is te doen.

K.

Nieuwsblad van het Noorden, woensdag 11 februari 1942